Oom en tante

Oom

Mijn oom heb ik niet goed gekend. Hij woonde in Indonesië, Jakarta meen ik. Hij deed daar iets met een school en was een katholieke missionaris. Eens in de paar jaar mocht hij enkele maanden op verlof naar Nederland. Dan logeerde hij bij mijn ouders. Oom droeg batik overhemden in aardetinten met korte mouwen, hoe fris het ook was. Zijn blote armen waren pezig en bruin. Zijn stem was wat rasperig maar hij kon vol kennis vertellen over paddenstoelen en insecten. Hij leerde mijn jongere broer schaken en schieten met pijl en boog. Ik keek toe en mocht van hem, al was ik een meisje, af en toe ook eens proberen. Hij bracht altijd vreemde geschenken mee uit dat verre land. Een kris, batikdoeken en houten beelden. Met de twee grote platte zwarte poppen vol kantachtige gaatjes mochten mijn broer en ik voorzichtig spelen. Wajangpoppen, zo weet ik nu.

Monster

De laatste jaren van zijn leven sleet hij in een klooster in Tilburg. Een groot donker gebouw waar hij met zeven andere oud-missionarissen huisde in slechts enkele van de vele kamers vol oude muf ruikende meubels. Hij is al vele jaren geleden overleden. Maar hij komt voor mij weer een klein beetje tot leven. In het Goudse museum werd voor de expositie ‘Met andere ogen’ mijn commentaar op een museaal voorwerp opgenomen voor de audiotour. Bij het bekijken van de lange ivoren pijpenhouder uit de zeventiende eeuw gingen mijn gedachten meteen uit naar mijn oom. Ik herkende het uitgesneden monster. Datzelfde monster, een benen hanger, lag onderin de la waar ik mijn kettingen en oorbellen bewaar. Hij had het speciaal voor mij meebracht uit Indonesië. Nooit gedragen maar wel al die jaren bij me gehouden.

Tot begin 2022 is de pijpenhouder uit Indonesië te zien en is mijn verhaal te horen. Die benen hanger bleef thuis, onderin de la. Ik heb ‘m er wel even uitgehaald om hem goed te bekijken. Er is wat vergeeld. Ouderdom, denk ik. Ik heb ‘m extra zorgvuldig in een zacht doekje teruggelegd in de la.

Tante

Jaren geleden reden mijn man en ik door een koud en leeg landschap, op weg naar Oude Tonge in Zeeland, op weg naar mijn tante. Tante en mijn vader, haar veel jongere broer, waren de laatste drie jaar veel gaan betekenen voor elkaar, na lange tijd met weinig contact. Onderweg naar een vakantiehuisje kwamen mijn man en ik zowat langs haar woning, dus een bezoekje lag voor de hand.

Handtasje

Ze ontving ons met koekjes en thee. Ik keek mijn ogen uit. Ik wist wel dat ze veel handwerkte. Mijn moeder had een paar gehaakte engeltjes die elk jaar weer uit de kerstspullendoos tevoorschijn kwamen. En een met piepkleine kraaltjes bezet handtasje dat lag te pronken op een kleine tafel met verschillende kostbaarheden dat mijn moeder had ingericht in een hoek van haar woonkamer. Het huis van mijn tante was een schatkamer van zelfgemaakte spullen. De schaal met koekjes stond op een groot rond tafelkleed gehaakt van heel dun wit garen. Ik zag nog meer kleedjes in allerlei maten, gekantkloste en geborduurde lampenkapjes en wandversiering. We mochten na wat boterhammen natuurlijk niet vertrekken zonder zo’n gehaakt engeltje. Dat ook ik weer elk jaar tevoorschijn haal met kerst. Ze borduurde later de ledikantlakentjes van mijn kinderen met de afbeeldingen van de geboortekaartjes. Toen ze kanker kreeg heb ik haar gebeld. Ze woonde in haar laatste maanden in een hospice. ‘Ik heb het hier goed’, zei ze tegen me. ‘En ik ga pas weg als ik voor iedereen hier een engeltje heb gehaakt.’ Dat doel heeft ze bereikt. Dat handtasje ligt nu, na het overlijden van mijn ouders, bij mij in een hoekje van de woonkamer.

Terug naar vanalles en nog zowat

Augustus 2021